Het schaatsen kent een lange historie. Uit vondsten blijkt dat de mens in de prehistorie al probeerde om ijsvlakten sneller over te steken. Hiervoor gebruikte men schaatsen gemaakt van dierlijke botten. Deze werden geslepen totdat het oppervlak glad genoeg was. Schaatsen was toen nog vooral een kwestie van glijden. De allereerste schaatsen worden daarom glissers genoemd; glis, is een rib of een middenvoetsbeen van een rund, paard of hert. De glissers werden voorzien van gaten en met pezen of palingvellen aan de voet bevestigd. Archeologen hebben op de bodem van een Zwitsers meer resten van dergelijke schaatsen gevonden, welke gedateerd zijn op ongeveer 3000 jaar v.Chr. Daarnaast werden er gelijksoortige vondsten gedaan in onder meer Rusland, Scandinavië, Groot-Brittannië, Nederland, en Duitsland.

Een duidelijke verwijzing naar het schaatsen in ons land is onderstaande middeleeuwse tekening van Lidwina’s val van Johannes Brugman (1400-1473; Franciskaner pater, redenaar en dichter: van hem komt het spreekwoord ‘Praten als Brugman’). De tekening toont de heilige Liduina van Schiedam (1380-1433) met schaatsen aan haar voeten.

Voor meer informatie over de geschiedenis van het schaatsen zie -> Wikipedia

lidwinas_fall